Krijgt Nederlander ja/nee voldoende jodium binnen?

1 november 2022 Frits Muskiet Gertjan Schaafsma Janneke Dijck-Brouwer

Het RIVM publiceerde op 1 juli 2022 het rapport ‘Jodiuminname van volwassenen in Noord-Nederland in 2020-2021 en trend sinds 2006-2007’ . Frits Muskiet en collega’s zijn kritisch over dit rapport. Hier hun standpunt, gevolgd door  een duiding en toelichting van het RIVM.

Het RIVM publiceerde op 1 juli 2022 het rapport ‘Jodiuminname van volwassenen in Noord-Nederland in 20202-2021 en trend sinds 2006-2007’ (1) Eén conclusie was dat ‘Nederlandse vrouwen net genoeg jodium binnenkrijgen. Met deze conclusie is het individu schijnbaar afgeserveerd.

De harde waarneming was dat de helft van de onderzochte groep van 144 niet-zwangere 25-50-jarige Nederlandse vrouwen in Noord-Nederland een jodiuminname had die hoger was dan 159 µg per dag. De vrouwen waren niet representatief voor hun leeftijdsgroep in de Nederlandse bevolking. Ze werden ingedeeld in groepen van 18-40 en 41-70 jaar. Het rapport bevat ook gegevens van mannen. Omdat hun jodiuminname beter lijkt worden die hier niet besproken.

Goed of slecht?

Een gemiddelde jodiuminname van 159 µg/dag: is dat nu goed of slecht? Goed, want de norm was dat ‘De kans op gezondheidsproblemen klein is als de helft van de bevolking meer dan 150 µg/dag binnenkrijgt’. Die 150 µg/dag is namelijk de huidige jodium ‘adequate inname’ (AI) voor volwassenen. Het is ook ‘goed’ voor de 41-70 jarige vrouwen (mediaan: 161 µg/dag), maar mogelijk niet voor de 18-40 jarigen (149 µg/dag). ‘Mogelijk niet’, omdat een mediane inname onder de ‘adequate inname’ niet mag worden beoordeeld, zo hebben voedingsdeskundigen bedacht.
Dan maar de jodiumnormen van vóór 2018 van stal halen. Volgens het RIVM mag dat van de Gezondheidsraad, die deze normen overigens zelf in 2018 heeft veranderd. Je vraagt je af: waarom dan? Die oude norm zegt dat de ‘geschatte gemiddelde jodiumbehoefte’ (EAR) 100 µg/dag bedraagt. Maar voor de beoordeling naar deze norm moet je de spreiding rond de gebruikelijke jodiuminname van een individu weten. Immers: op de ene dag eet je meer en op de andere dag weer minder: wat eet je gemiddeld? Gelukkig zijn er statistische methoden om de ‘gebruikelijke inname’ voor een bevolkingsgroep te schatten op basis van tenminste twee metingen bij dezelfde persoon. Maar in de RIVM studie werd slechts éénmaal gemeten en er bestaan volgens het RIVM ook al geen gegevens over de dag-tot-dag variatie van de jodiuminname in de literatuur. Zulke gegevens over de intra- en inter-individuele variatie zijn er overigens wel voor de 24-uurs urine excretie van jodium, waarop de schatting van de inname door het RIVM is gebaseerd (2-4). Zonder deze gegevens heeft het RIVM schattingen gemaakt voor het meest waarschijnlijke scenario waarbij informatie van andere nutriënten werd gebruikt. Die analyse gaf aan dat 2 tot 7% van de 18-40 jarige vrouwen een inname heeft die constant onder de geschatte gemiddelde behoefte ligt. Dat moet in de toekomst niet gekker worden, maar dat maximum van 7% is volgens het rapport ‘lager dan 10% en dan lijkt het risico op een volksgezondheidsprobleem klein’ (1).

Die maximaal 7% vrouwen zijn met deze redenering opgehouden te bestaan als individu. Ze lijken ‘opgeofferd’ ten gunste van de ‘gemiddelde vrouw’. Blijkbaar gaat het in de volksgezondheid louter om ‘vrouwen als groep’. Eigenlijk hoef je dus alleen maar het gemiddelde van de groep te weten. Stel dat we zo’n redenering er ook op na zouden houden in een laboratorium van een ziekenhuis, dus in de gezondheidszorg. We voegen alle urines van de dag bij elkaar, bepalen de creatinine en komen tot de conclusie dat de groep een goede nierfunctie heeft: iedereen mag naar huis.

Toch komt het individu nog even in beeld. Want over de gevaren van die maximaal 7% meldt het rapport dat er ‘op individueel niveau wel sprake kan zijn van een te lage inname, wat kan leiden tot gezondheidsklachten zoals een traag werkende schildklier’ (1). Het gaat hierbij echter wel over vrouwen in de vruchtbare leeftijd (18-40 jaar) en de gevaren voor hun nageslacht zijn overbekend (5,6). Zelfs een milde jodiumdeficiëntie kan de neurologische ontwikkeling van het kind schaden (7,8). De WHO beschouwt ‘jodiumtekort als ‘s werelds meest voorkomende, maar gemakkelijk te voorkomen oorzaak van hersenbeschadiging’. In vervolg daarop zegt deze gezaghebbende organisatie: ‘ziektes door jodiumtekort vormen een ernstige bedreiging voor de geestelijke gezondheid van kinderen en vaak zelfs voor hun overleving’ (9).

Zorgwekkend

Daar komt bij dat maar liefst 24% van de vrouwen in het RIVM onderzoek een jodiumsupplement had gebruikt. Opsplitsen in subgroepen voor nadere analyse mocht niet, want daar heb je tenminste 50 vrouwen voor nodig, zo heeft een statisticus berekend (1). Blijkbaar heeft nog niemand in de literatuur een statistische methode gepubliceerd waarmee je met zo weinig vrouwen tòch wat mag zeggen. Geruststellend is het in ieder geval niet, want zonder supplementen zou de situatie waarschijnlijk nog slechter zijn. Supplementgebruikers beschikken meestal over meer informatie, zijn hoger opgeleid en beschikken over een ruimere beurs (10). Waarschijnlijk hadden de gebruikers het supplement het minst nodig, want het was het RIVM zelf dat een positieve relatie vond tussen opleidingsniveau en de inname van jodium uit natuurlijke bronnen (11).

Intussen is de jodiumstatus van vrouwen in Nederland ronduit zorgwekkend, maar de RIVM statistici stellen dat het nog net kan (1). Deze conclusie wordt in ieder geval niet getrokken uit een pilotstudie uit 2018 met 36 hoogopgeleide zwangere Nederlandse vrouwen in precies dezelfde regio als waar het RIVM onderzoek werd uitgevoerd. En nog wel met dezelfde analytische methode in hetzelfde laboratorium. In dit onderzoek zat op 20 weken zwangerschap 83% onder de jodiumgrens (24-uurs urine jodium concentratie <150 µg/L) zoals die door de WHO voor zwangeren is gesteld (12). Bovendien gebruikte maar liefst 86% een jodium-bevattend supplement. De mediane 24-uurs urine jodium excretie, die in zwangerschap beter kan worden gebruikt vanwege het hogere urine volume, was met 210 µg/24 uur eveneens onder de afkapgrens van 225 µg/24 uur. Deze pilot wordt in het RIVM rapport niet aangehaald. Wel wordt op de RIVM website aangekondigd dat ook zwangere vrouwen momenteel worden onderzocht (13). In vervolg op het genegeerde pilot onderzoek werden 201 zwangere vrouwen in Noord-Nederland bestudeerd. De resultaten daarvan zijn eind 2021 als abstract gepubliceerd. Die laten hetzelfde zien. Wederom bleek op basis van een mediane jodiumexcretie (185 µg/24 uur, afkapgrens 225) en een 24-uur urine jodium concentratie (95 µg/L, afkapgrens 150 µg/L) de jodiumstatus van Nederlandse zwangeren insufficiënt. Vooral de jodiumstatus van diegenen die geen jodiumsupplement gebruikten was ver onder de maat (24 uurs urine excretie 157 µg/24 uur, urine jodium concentratie 91 µg/L) (14).

Wettelijk besluit

De oorzaak van de slechte jodiumstatus ligt (deels) in een wettelijk besluit in 2008, waarbij het jodiumgehalte in bakkerszout is verlaagd. Prompt is de jodiuminname van 2006/2007 naar 2020/2021 met zo’n 33% gedaald (1). Je kunt je ook afvragen waarom de huidige Nederlander maar liefst 60% van zijn jodium moet halen uit de jodium die aan voeding is toegevoegd (11. De Batavieren die de Rijn afzakten: hoe deden die dat dan? Het rapport noemt dat er weinig jodium in de Nederlandse bodem zit (1). Correct, maar planten nemen jodium slechts in geringe mate op via hun wortels, maar vooral via hun bladen uit de lucht. Planten bevatten überhaupt weinig jodium, hetgeen verklaart waarom 25% van de vegetariërs en 80% van de veganisten jodium deficiënt is. Zorgelijk, nu je als eter van vlees en vis jezelf vanwege klimaatdoeleinden, dierenwelzijn en zo dient te verantwoorden voor je gedrag. Jodium op het land is terug te traceren naar jodium in de zee of afkomstig van vulkanische activiteit (15). Producten uit de zee zijn de verreweg rijkste natuurlijke jodiumbron (16,17). Daar eten we in Nederland veel te weinig van (18,19). De Gezondheidsraad heeft in 2015 besloten om de tot dan geldende aanbeveling voor vis te halveren (20), en zelfs die zuinige norm wordt in Nederland niet gehaald (18,19). En jodium in zuivelproducten dan? Zuivelproducten zijn na brood (met gejodeerd zout) onze tweede belangrijkste jodiumbron (1,11). Jodium komt vooral in koemelk terecht door toevoeging aan het veevoer en het ontsmetten van de tepels met jodium (1,21). Zo natuurlijk is deze ‘natuurlijke bron’ dus ook al niet.
Jodium en selenium werken samen, ze vertonen interactie (22-33) en je komt ze ook als duo tegen in voeding uit de zee (16,34-39). In het rapport komt het woord selenium geheel niet voor. Nederland is een selenium-arm land (40) en in tegensteling tot jodium komt selenium op het land wel vooral via plantenwortels de voedselketen binnen (5,29,41). Beoordeeld naar de nieuwe seleniumnorm van de Gezondheidsraad is de seleniuminname in Nederland eveneens zorgelijk: de gemiddelde seleniuminname van volwassenen is 50 µg/dag (42), de nieuwe adequate inname van de Gezondheidsraad is 70 µg/dag (43) en volgens de selenium experts is 105 µg/dag optimaal (44,45). In een groep van 100 schijnbaar gezonde Nederlandse volwassenen bedroeg de mediane plasma selenium concentratie 90 µg/L (range: 60-460). 32% had een seleniumstatus onder de grens van 80 µg/L die in dat artikel werd gehanteerd (46). Volgens de selenium experts is de optimale seleniumstatus 125 µg/L (44,45). De nog niet gepubliceerde studie met die 201 zwangere Nederlandse vrouwen gaf aan dat 61% een combinatie had van een te lage jodiumstatus en seleniuminname (14).

Het is onverstandig te wachten tot Nederland nog sterker jodium en selenium deficiënt wordt. Er kan een hoop ellende worden voorkomen (33). Een wijze gevolgtrekking uit het rapport (1) zou zijn om zo snel mogelijk de besluiten rondom bakkerszout en de normen voor vis terug te draaien en een campagne te starten voor het eten van meer vis, schelpdieren en zeewier. Dat is niet alleen goed voor onze jodium en seleniumstatus, maar ook voor de inname van vitamines A, D en B12, ijzer, zink en koper en de visolievetzuren EPA en DHA (47,48).

Referenties

1. Pathofysiologie en Klinische Chemie, Laboratoriumgeneeskunde, UMC Groningen, f.a.j.muskiet@gmail.com
2. Em. Hgl. Voeding & Gezondheid, WUR en Hogeschool Arnhem en Nijmegen (HAN), gertjan.schaafsma8@gmail.com
3. Universitair docent, Laboratoriumgeneeskunde, UMC Groningen, d.a.j.dijck@umcg.nl-

Altijd op de hoogte blijven?